Beste beschikbare technieken (BBT)
Uitgangspunt is dat het lozen van plantaardige of dierlijke oliën en vetten zoveel mogelijk moet worden voorkomen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Deze beperking kan worden bereikt door een slibvangput en een vetafscheider te installeren. Indien deze zuiveringsvoorzieningen zijn geplaatst en voldoen aan de NEN-EN, wordt invulling gegeven aan de BBT. Daarbij is het uiteraard van belang dat er continue aandacht is voor het zo veel mogelijk voorkomen dat vet in het afvalwater geraakt.
Dit betekent dat van de ondernemer verwacht mag worden dat hij preventiemaatregelen neemt om de hoeveelheid vet in het afvalwater terug te dringen. Dit kan door zorgvuldig te werken. Bij restaurants en horeca-gelegenheden moeten maaltijdrestanten zoveel mogelijk droog worden verwijderd alvorens het servies afgespoeld wordt. Het gebruik van voedselrestvermalers is verboden. Ook met reinigingsmiddelen moet zorgvuldig worden omgegaan. Overdosering kan leiden tot emulgeren van het vet in het afvalwater. De kans bestaat dat dit vet verderop in het riool stolt en alsnog tot verstopping kan leiden.
Europese normen
Om een goede werking van vetafscheiders te garanderen, zijn vanaf 1990 normen ontwikkeld en vastgesteld waaraan de afscheiders moeten voldoen. De normen hebben betrekking op onder meer het ontwerp (waaronder de dimensionering) en het onderhoud van de afscheiders. Op vetafscheiders en slibvangputten was NEN 7087 van toepassing. De nationale normen zijn inmiddels vervangen door Europese normen.
Voor vetafscheiders en slibvangputten zijn dat de NEN-EN 1825-1 en -2. Het betreft een integrale overname van de oorspronkelijke (Engelstalige) EN-norm, aangevuld met een Nederlands voorwoord. Een belangrijk verschil tussen de oude en de nieuwe normen is de wijze waarop de capaciteitsberekening wordt uitgevoerd. Vanaf 1 september 2006 moeten alle op de Europese markt verkochte olie- en vetafscheiders voldoen aan de NEN-EN-normen en zijn voorzien van een CE-markering.
Wijzigingen in de regelgeving met het Activiteitenbesluit
Nieuwe bedrijven
Nieuwe bedrijven die voedingsmiddelen bereiden of dieren slachten dienen op grond van artikel 3.131 van het Activiteitenbesluit het vethoudend afvalwater voorafgaand aan de vermenging met ander afvalwater te leiden door een vetafscheider en slibvangput die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN-EN 1825-1 en -2.
In het Activiteitenbesluit is aangegeven dat het onderhoud van de vetafscheider moet plaatsvinden conform NEN-EN 1825-1 en 2. Hierin staat vermeld dat minstens één keer per maand de afscheider moet worden geïnspecteerd, geleegd en schoongemaakt. Het bevoegd gezag kan met een lagere frequentie volstaan als dat geen nadelige gevolgen heeft met het oog op het doelmatig functioneren van de afscheider.
Alleen via een maatwerkvoorschrift kan een lozing afkomstig van een nieuw bedrijf met deze activiteiten zonder een dergelijke voorziening worden toegestaan. Hiervan kan gebruik worden gemaakt als bijvoorbeeld de omvang van deze activiteit erg gering is of indien er geen vetten bij de voedselbereiding worden gebruikt. Een getalsmatig criterium, zoals de 300 mg/l vet die in de 8.40-AMvB's stond, is komen te vervallen. Afgelopen jaren is gebleken dat dit een lastig te bepalen eenheid is met grote variaties in direct opeenvolgende metingen.
Bestaande bedrijven
Bedrijven van vóór 1 januari 2008 hebben op grond van het overgangsrecht artikel 6.24x van het Activiteitenbesluit een maatwerkvoorschrift gekregen waarin is aangegeven dat geplaatste afscheiders die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN 7087 voldoen. Bestaande bedrijven zonder afscheider hebben op basis van artikel 6.24x overgangsrecht een maatwerkvoorschrift als bedoeld artikel 3.131, vijfde lid, waarin is aangegeven dat geen afscheider is verplicht. Als het bevoegd gezag toch een vetafscheider wil verplichten zal deze moeten kunnen aantonen dat de doelmatige werking van het riool belemmerd wordt door de lozing van dit bedrijf. Dit zal vaak zeer lastig zijn en bovendien moet de doelmatige werking van de riolering eerst verstoord zijn om het te kunnen aantonen. De directe relatie tussen het effect (vetafzetting/verstopping) en de veroorzaker is moeilijk te leggen. Vaak zal het voorkomen dat meerdere bedrijven op hetzelfde deel van het riool vethoudend afvalwater lozen. Als er dan verstopping als gevolg van de vetafzetting optreedt, is het vrijwel onmogelijk om één individuele veroorzaker aan te wijzen.
Handhaving van de oude NEN en nieuwe NEN-EN
Bij het plaatsen van nieuwe vetafscheiders moet de nieuwe NEN-EN gehanteerd worden. Bij handhaving van bestaande vetafscheiders geldt dat zowel het aantoonbaar voldoen aan de oude NEN als aan de nieuwe NEN-EN-norm in de geest van de wetgeving is. De overgangsregeling is zodanig dat de bestaande afscheiders blijven voldoen.
Capaciteitsberekening
Belangrijk verschil in de nieuwe norm is de capaciteitsberekening. In de NEN-EN 1825 1-2 worden in Annex A vier methoden van capaciteitsberekening genoemd:
- meting van het debiet
- berekening gebaseerd op aanwezige keukenapparatuur
- berekening gebaseerd op de soort keuken of soort vleesverwerking
- een op maat berekende capaciteit, die geaccepteerd is door het bevoegd gezag.
Voor de capaciteitsberekeningen onder 2 en 3 vindt u hier een rekenhulp voor de capaciteitsberekening op basis van de:
Ad. 2: aanwezige keukenapparatuur
Ad. 3: soort keuken of soort vleesverwerking
De berekeningen volgens 1 en 4 spreken voor zich.
Toepassing van de berekening gebaseerd op aanwezige keukenapparatuur heeft de voorkeur. Dat was ook de standaardrekenmethode onder de voorgaande NEN. De capaciteitsberekening op grond van de nieuwe NEN-EN 1825-2 leidt in het algemeen tot een grotere capaciteit dan onder de voorgaande NEN 7087. Het bevoegd gezag zal bij toepassing van de nieuwe berekeningsmethoden rekening moeten houden met de praktijksituatie van de activiteit.
Voor de handhaving van vetafscheiders wordt door het bevoegd gezag vaak gebruik gemaakt van meting van de vetlaag en controle van het logboek ter indicatie van de onderhoudsfrequentie van de afscheider. De vetlaagdikte en het logboek zijn echter niet in de huidige regelgeving vastgelegd en kunnen dus alleen dienen ter indicatie van de wijze van onderhoud.
Certificering
Certificering (met bijvoorbeeld een KOMO-keur) op grond van een beoordelingsrichtlijn (BRL) komt in het Activiteitenbesluit en het Besluit lozingen buiten inrichtingen niet terug. Als de vetafscheider voldoet aan de NEN-EN 1825 is deze tevens voorzien van een CE-markering. In de bijlage van de NEN-EN wordt uitgelegd wat de CE-markering inhoudt. Hier vindt u meer informatie over CE-markering: voor belanghebbenden en voor fabrikanten.
Het is niet eenvoudig om te toetsen of een niet-gecertificeerde vetafscheider aan de NEN-EN voldoet. De aspecten van de NEN-EN hebben onder andere betrekking op de dimensionering en de materiaaleigenschappen. Vooral dit laatste aspect is bij een eenmaal geplaatste afscheider moeilijk te beoordelen. In artikel 3.131, vijfde lid, Activiteitenbesluit is een maatwerkmogelijkheid opgenomen, om af te zien van een gecertificeerde vetafscheider, waarin wordt verwezen naar artikel 2.2, vierde lid. Op basis daarvan kan het bevoegd gezag preventieve maatregelen voorschrijven, maar ook een andersoortige vetafscheider. Het heeft de voorkeur gebruik te maken van deze maatwerkmogelijkheid van artikel 3.131, vijfde lid, boven de beoordeling als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 1.8.
De vetconcentratie in het effluent van de afscheider kan niet gebruikt worden om de gelijkwaardigheid aan te tonen, omdat deze sterk wisselend is en afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Zelfs als de vetafscheider/slibvangput goed is gedimensioneerd en recent is schoongemaakt kunnen de vetgehaltes in twee direct na elkaar genomen monsters sterk van elkaar verschillen, waardoor een steekmonster geen juist beeld geeft. Het nemen van een representatief monster vergt echter onevenredige inspanning.
Onderhoud
In de NEN-EN-1825 is als verplichting opgenomen dat de afscheider eens per maand volledig wordt geleegd en op gebreken wordt gecontroleerd. Dit kan overigens, zie artikel 3.131, lid 4, aangescherpt of versoepeld worden door het bevoegd gezag mits de goede werking van de afscheider is gewaarborgd (daar hoeft geen maatwerkvoorschrift voor worden opgesteld). Het vet wordt dus regelmatig verwijderd en correct afgegeven aan een erkende inzamelaar. Verder staat er in de NEN dat de slibopvangruimte voor maximaal 50% gevuld mag zijn en de vetopslagruimte (tussen de schotten) voor maximaal 80% gevuld mag zijn. Dit laatste komt in het algemeen overeen met een vetlaagdikte van ca. 16 cm. Als deze (ook door de fabrikant per type bepaalde) grenzen overschreden worden, wordt de afscheider niet goed onderhouden.
Controlevoorziening
In artikel 4.109 van het Activiteitenbesluit is geen controlevoorziening (controleput) voorgeschreven. Het getalsmatig criterium van 300 mg/l uit de 8.40-AMvB's is met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit komen te vervallen. Er is dus ook geen noodzaak meer om een controlevoorziening (controleput) voor te schrijven.